zaterdag 10 februari 2018

Deel 4 van Het klagend lijk

Robert had zijn vermoeide lichaam op de bank geworpen, de oude versleten slaapzak als een deken over hem heen. Rocky had zich een heerlijk plekje verorberd aan het voeteneind. De zwarte kater, die vijf jaar geleden was komen aanlopen, was nooit meer weggegaan. Robert had er in eerste instantie moeite mee gehad dat Steffi hem van eten voorzag. Ze konden het geld wel beter besteden. Met zijn verleden was het nog altijd moeilijk om werk te vinden. Dat de kat melk kreeg, terwijl de rest van de koelkast leeg was had al verscheidene keren voor verhitte discussies gezorgd.
Alsof de kater het aanvoelde dat hij hem niet moest trok het beest vooral naar hem. Kopjes en zacht gespin, hij was overtuigd. De liefde die hij van de kater kreeg was de reden dat het beest er nog was. Hij kon het ook niet meer over zijn hart verkrijgen het mormel aan zijn lot over te laten. Hij wist hoe moeilijk het kon zijn. Een grote onbekende wereld en niemand die je wegwijs maakt. Als hij in zijn jeugd wat meer liefde had gekregen, was het met hem misschien ook wel anders gelopen.
Zijn ouders waren gescheiden toen hij nog een peuter was. Tot op de dag van vandaag weet hij niet of vaders vertrek een vrijwillige keuze was. Dat moeder moeite had met alleen zijn begreep hij later pas. Wanhopig had ze gezocht naar een nieuwe partner. In twee jaar tijd had hij zes nieuwe vaders gehad, maar niemand die zich om hem bekommerde. En moeder was te druk met het zoeken naar haar eigen geluk. Al op jonge leeftijd leerde hij alleen te zijn. Moeder stopte hem in bed en daarna hoorde hij vaak de buitendeur dichtslaan. Soms bleef ze de hele nacht weg. Hij smeerde zijn eigen ontbijt en vulde zijn broodtrommeltje voor school. Uiteindelijk begon hij zich te spiegelen aan het gedrag van zijn moeder. Hij ging alleen naar huis om te eten of om te slapen. Toen begon de ellende pas goed. Een groep oudere jongens bekommerden zich om hem. Achteraf totaal verkeerde vrienden.
Gelukkig had hij zeven jaar geleden Steffi leren kennen. Sindsdien was zijn leven drastisch veranderd. Ze waren overeengekomen iets van het leven te maken. Het was nog niet te laat. Eigenlijk waren ze er goed in geslaagd. Ze waren al zeven jaar clean, zoals men dat zo mooi noemde. Niet dat alles rozengeur en maneschijn was. Integendeel, maar ze kregen goede begeleiding. Zowel op financieel als op sociaal gebied.
Hij wist niet of ze het ook hadden gered zonder de begeleiding van Gert. Ze mochten hem dag en nacht bellen, mits ze een serieuze vraag stelden. In het begin hadden ze vaak gebeld. Nu was hij trots op zichzelf. En op Steffi. Het was ook Gert geweest die hem een baantje in de ijzergieterij had bezorgd. Ploegendiensten, maar dat leverde ook gelijk meer inkomen op.
Vandaag had hij vroege dienst gehad. Hij had verscheidene dozen gevouwen en ingepakt. De producten stonden weer gereed om afgehaald te worden. Nu was hij moe. Een klein dutje dan, voordat Steffi thuis zou komen.
Steffi liep door de supermarkt. Kattenbrokken, vleeswaren en brood. De rest was nog op voorraad. Volgende week kreeg ze weer zakgeld en dan zou ze de overige boodschappen kopen. Ze was er best handig in geworden, winkelen met een klein budget. Binnenkort zou ze zelfs schuldenvrij zijn.
Ze opende de achterdeur en schoof de gordijnen in de woonkamer open. Het was kil in de woning, maar tegen kou kun je je kleden. Ze liet haar jas aan. Ze had jaren op straat geleefd en vond stookkosten overbodige luxe. Het gesnurk van Robert ging onverstoord door en Rocky verroerde zich geen vin. De laatste tijd had ze een beetje moeite met haar leven. Al hield ze nog zoveel van Robert, haar leven was een sleur geworden. Robert werkte bijna dag en nacht en als hij thuis was sliep hij. Ze miste gewoon de gezellige gesprekken. Steffi liet hem pitten.
Misschien zei hij het weleens te weinig, maar hij was trots op haar.

Robert had een vrij weekend. Alsof Luuk dat wist.
‘Ben je er alweer?’ gooide Steffi de zojuist gekochte shag op de salontafel.
Als blikken konden doden was Luuk nu morsdood geweest.
‘S...Steffi!’ keek Robert haar verbeten aan.
Luuk maakte een sissend geluid en schudde zijn hoofd. ‘Kom er gezellig bij’, zei de buurman met een gemaakte grijns. Steffi zei niets. Ze trok een verveeld gezicht en verliet de woonkamer. Dit was niet hoe ze het weekend had voorgesteld.
‘S..Steffi, heb je n..nog bier voor ons gekocht?’ hoorde ze Robert roepen.
Ja, voor ons. Stik er maar in met de buurman. Jullie krijgen van mij geen druppel. Ze nam een blikje uit de koelkast, trok het lipje open en nam een flinke teug. Ze was niet van plan te reageren, ze was hun dienstmeid niet. Misschien had ze niet zo moeilijk gedaan als Luuk zelf een keer bier had meegenomen.
Door de opening van de keukendeur zag ze dat de twee mannen gebroederlijk op de oude bruine bank zaten, met in hun handen een console. Het was duidelijk dat Luuk de game had gewonnen, maar Robert wilde revanche.
‘Steffi!’
Ze verfrommelde haar blikje en gooide deze in de gootsteen.
‘S..Steffi, heb je nog b..bier voor ons?’
Ergens knapte er iets. Ze werd woedend. Laaiend. Ze nam twee volle blikken bier.
‘Hier!’ gooide ze totaal ongecontroleerd, tot de grootste schrik van Luuk. Hij kon het bierblik nog maar net ontwijken.
‘Ik denk dat we het volgende potje een andere keer moeten spelen,’ richtte hij zich tot Robert. Luuk bedankte desondanks en snelde zonder Steffi nog aan te kijken de woning.
Het maakte Steffi niets uit. Haar weekend was toch al verpest. Mokkend liep ze de woonkamer in en raapte de blikken op.
‘W..waar was dat n..nou goed voor?’
Robert bleef rustig. Zoals altijd. Hij sprong nooit eens uit zijn vel, tot ergernis van Steffi.
‘Die vent zit hier verdorie de godganse dag!’
‘Nou en?’
‘Ons bier opzuipen. Bovendien...waarom doen wij nooit eens iets samen?’
Robert keek Steffi vol ongeloof in haar waterige ogen. Tranen van woede, wist hij. Hij wist niet zo goed hoe hij daar op moest reageren. Wat hij ook zou zeggen, het zou zeker niets uithalen. Steffi was uit op ruzie.
Hij nam de console en reikte deze Steffi aan.
‘Alsof ik die domme spelletjes speel!’
Ze sloeg de console uit zijn handen, zette haar gebalde vuisten in haar zij en kwam tegenover hem staan.
‘Ik denk dat je beter kunt oprotten’, zei ze demonstratief. ‘Ik meen het Robert. Gewoon oprotten.’

Marco had de gordijnen weer dichtgetrokken.
Zijn kamer stonk muf. Een vieze slaaplucht door gebrek aan ventilatie maar hij rook het niet. Op het nachtkastje stond een koud bord spaghetti. Hij had op verzoek van zijn moeder twee happen genomen. Misschien later had moeder gezegd, maar hij had het eten niet meer aangeraakt.
Zijn rug deed pijn. Hij moest een andere houding aannemen. Draaien, van zijn linkerzij naar zijn rechter en terug. Met die doorschijnende gordijnen vond hij het noodzaak zijn hoofd onder het dekbed te verstoppen. Het moest donker zijn. Hoe kon hij anders slapen?
Kwaad was hij niet, eerder bang en verdrietig. Zouden ze hem hebben gezien? Onder de dekens zouden ze hem niet vinden.
Hij was zijn bladhark kwijt. Waarom had hij het niet meegenomen? Het was toch zijn hark. Van niemand anders. Nu kon hij niet meer werken. Hij kon niet naar Keemers zonder bladhark.
Allemaal de schuld van die man. Het moet wel een man zijn geweest. Hij mocht dan niet alles begrijpen, maar hij wist best wel wat hij had gezien. Sterker nog, hij zag het steeds opnieuw, iedere keer als hij zijn ogen sloot. Hij wilde die man nooit meer zien. Echt nooit!
‘Je moet eten zoon’, hoorde hij de stem van moeder.
Zij wist niet wat hij had gezien! Dan zou zij ook niet meer eten of slapen.
Moeder had met de huisarts gesproken. Hij had het wel gehoord. Ze noemde hem apathisch, wat dat dan ook mocht betekenen.
De dokter had andere medicatie voorgeschreven. Alsof dat zou veranderen. Hennie was dood en bleef dood.


Dams overhandigde Wout de autosleutels.
Wouts ogen werden zo groot als schoteltjes, maar hij besloot Dams niet te vragen of hij het zeker wist. Hij zou nogal gek zijn!
Enthousiast sprong hij op de bestuurdersstoel en opende het raampje. Niet dat het zo’n mooi weer was, maar hij genoot van het weer op deze warme herfstdag en als bestuurder mocht hij toch beslissen? De radio draaide hij op Slam fm en met één arm draaide hij aan het stuur.
‘Zeg zoon, het is geen autorodeo!’
Wout negeerde Dams en bracht de auto, al swingend op de muziek, naar het bureau. Een prima afleiding om je hoofd te legen. Toen hij het voertuig achter het hek, op de daarvoor bestemde parkeerplaats parkeerde, zag hij dat Dams in slaap was gevallen. Door de harde muziek die door de luidsprekers galmde, had hij het gesnurk van Dams niet opgemerkt. Wout verwonderde zich dat Dams de slaap had kunnen vatten bij zijn rijstijl en met zoveel kabaal.
‘Hey, Ouwe...we zijn er!’
Geen reactie, dus besloot hij om aan Dams snor te kriebelen. Hij kon het niet laten en schaterde het uit toen Dams zijn arm wegsloeg. Moest hij hem nu laten liggen? Dat was ook niet zijn mentaliteit. Hij draaide de radio op windkracht tien en Dams schoot overeind.
‘Pak hem! Laat hem niet gaan!’ riep Wout schaterend.
Dams greep slaapdronken naar de deurklink en snelde de auto uit. Wout had het kleine dikke propje nog niet zo actief gezien!
‘Ja Ouwe. Ga jij maar’ kletste hij op zijn dijbeen.
‘Lelijke rotvlegel!’ gromde Dams, die in de gaten kreeg dat hij in het ootje genomen was. Dat norse gedoe van Dams was maar uiterlijke schijn. Je moet de man kennen en er doorheen prikken. Wout meende namelijk een kleine glimlach bij die oude te zien.
Toch vroeg hij zich af of hij nu niet een beetje te ver was gegaan.
‘Hier met die sleutel. Volgende keer rij ik, rotvent.’
Mompelend greep Dams naar zijn shag en sjokte naar de achterdeur. Wout had al vele namen gekregen van Dams, maar kon er nu weer twee bij op het lijstje schrijven.
‘En nu opzouten knul. Ik zie je morgen weer’, zwaaide hij met zijn hand om zijn woorden kracht te geven. Zelf was hij niet meer voornemens de klim naar boven te maken. Hij drukte zijn peuk in de asbak en sjokte richting zijn eigen oude karretje.
Hij zag hoe Wout nog steeds gniffelend door de poort fietste. Die jongen deed hem aan iemand denken in vroegere tijden. Ergens mocht hij die knul wel, maar die jongen had nog veel te leren. Echt veel te leren.


Het aantal lege flesjes bier op hun tafeltje schoven ze bijeen om ruimte te maken voor de volle flesjes die in bestelling waren. Het ene verhaal was nog sterker dan het andere en Wout vroeg zich af of de verhalen niet hier en daar waren aangedikt. Eigenlijk maakte het hem ook niet uit of ze naar waarheid werden verteld, hij kon er wel enorm om lachen.
Erik vertelde dat hij naar een melding was geweest van een mevrouw die stemmen hoorde uit de stopcontacten. Paul daarentegen had een verklaring moeten opnemen van een alcoholist die getuige was geweest van een ruzie tussen twee drugsverslaafden en Peter was bij de weduwe van Michael Jackson op bezoek geweest. Hilarisch maar ergens ook wel triest vond Wout.
‘We doen er nog één, oke?’ opperde Paul.
‘Jij hebt mooi lullen, ik moet morgen werken’, antwoordde Wout.
‘Nu we het daar toch over hebben...hoe gaat dat met die brompot?’
‘Ja, vertel!’ opeens waren alle blikken op Wout gericht.
Op de opleiding kende iedereen de naam van Dams. Met hem moest je niet werken was de conclusie daar. Wout had daar schijt aan gehad. De man had wel veel faam en resultaat bereikt. Als er iemand was van wie hij kon leren, had hij gedacht, dan was het Dams wel.
Wout haalde zijn schouders op. Hij had geen zin om die discussie aan te gaan met zijn medestudenten.
‘Je moet de man kennen. Hij valt best wel mee.’
De deur van de kroeg sloeg open en een meisjesachtig gekibbel overstelpte de muziek. Het lawaai maar met name het uiterlijk van de meiden deden de jongens zwijgen. Ze staarden ongegeneerd met open mond. In eerste instantie moest Wout lachen om het gedrag van zijn medestudenten, maar zijn adem stokte toen de meisjes richting de bar liepen.
Hij was niet gauw uit het veld geslagen, maar op dit moment wist hij niet of hij moest wegkruipen, gedag zeggen of een gesprek moest aangaan. Hij wist dondersgoed wie die blonde in het midden was. Ze had dan weliswaar haar lange blonde haar sierlijk opgestoken, haar lavendelgeurige parfum was onmiskenbaar.
‘Hey, onze mond is al dicht geslagen hoor, waarom staat die van jou nog open?’ riep Paul met een intonatie alsof hij het al voor de tweede keer vroeg.
‘Wat?’
‘Je mond?’
Wout schudde zijn hoofd. ‘Dat is het niet. Ik ken een van die meisjes. Van die moordzaak, je weet wel, waar ik over vertelde. Ik had haar hier niet verwacht’, probeerde hij zijn werkelijke reden, met schaamrood op zijn wangen te ontkennen. Hij zei het op fluisterende toon, maar zijn vrienden stonken er duidelijk niet in.
De jongens staken hun armen met wiebelde vingers uit. Een gebaar dat hij kende en in de vriendenkring vaker werd gebruikt om te treiteren. Alleen kon hij er nu niet om lachen.
‘Oehhhhh…Wout is verliefd op een moordenares!’
‘Stop jongens! Dit is niet grappig!’
‘OEHHHH...hij vindt het niet grappig’, grapten ze smakelijk, maar staakten desondanks hun actie. Alleen Erik deed er nog een schepje bovenop; ‘Pas maar op, ze heeft vast een priem onder haar bed!’
Jaja, die film had Wout ook wel gezien. Hij probeerde zijn blik af te wenden van haar, maar de dame in kwestie had hem herkend en zwaaide bescheiden.
‘Ze is geen moordenares,’ fluisterde Wout.
Inhoudelijk kon hij niet over de zaak praten, dat wisten de jongens ook.
Tot Wouts opluchting ging daarom het gesprek over op een ander onderwerp. Alhoewel hij niet alles meer volgde glimlachte hij af en toe als blijk dat hij luisterde. Ondertussen bewoog hij zijn hoofd telkens iets naar rechts, zodat hij vanuit zijn ooghoeken de secretaresse zag. Telkens wanneer hij het vermoeden kreeg dat ze hem doorhad, keek hij terug. Ze mocht niet het idee krijgen dat hij haar in de gaten hield.
Hoe zou ze eigenlijk heten? Hij bedacht allerlei namen die hij wel vond passen bij een ranke dame zoals haar. Vrouwelijk, elegant en in zijn ogen rechtvaardig en correct, al wist hij daar natuurlijk niets van. Waarschijnlijk was dat het karakter dat hij graag bij haar zou zien.
Angel, Carice, Melody of misschien wel een mooie Griekse naam zoals Olympia. Oer-Hollandse namen had hij afgeschreven, veel te saai. Toch moet haar uiterlijk en klasse ergens vandaan komen en kon hij zich niet voorstellen dat ze Marie of Annie zou heten. Nee, ze moest wel een bijzondere sierlijke naam hebben.
Hij stond in dubio. Kon hij het maken om een gesprek met haar aan te gaan? In zijn vrije tijd? Over niet gerelateerde politiezaken? Gewoon, een ongedwongen potpourri gesprek zonder naar de zaak te verwijzen. Het was natuurlijk niet gepast iemand te versieren die in zijn onderzoek een rol had. Maar God, wat was ze mooi. Haar nu negeren zou wel stomste zijn wat hij kon doen.
Het gesprek van de jongens klonk steeds vager in zijn oren, alsof hij aan de kantlijn stond en de wedstrijd niet meer volgde. Hij wreef zijn klamme handen een keer over zijn spijkerbroek en stond op. Hij moest luisteren naar zijn verstand.
‘Ga je ons verlaten?’
Wout gaapte een keer, knikte en zocht in zijn achterzak naar zijn portemonnee. Aan het schap wachtte hij geduldig tot de barman hem opmerkte en hij zijn genuttigde drankjes kon afrekenen. Ondertussen was hij gefocust op de bungelende pump aan haar voet. Alle moed raapte hij bijeen om op haar af te stappen. Net wanneer hij naar lucht hapte om haar aan te spreken, had hij deze lucht nodig om de kelner te woord te staan. Hij betaalde keurig zijn genuttigde drankjes. Een nieuwe poging. Hij zuchtte en draaide zich om, maar zag haar nergens meer. Haar barkruk was leeg.
Wouts ogen draaiden rondjes. Hij raakte lichtelijk in paniek. Waar was ze naartoe? Waarom waren haar vriendinnen er nog wel? Jeetje Wout, watje. Je had haar toch wel gewoon gedag kunnen zeggen?
De achtergrondmuziek klonk luider dan voorheen en werd overstelpt door het gekakel van meisjesstemmen en het gebulder van de andere gasten. Over de schouders van de brede man naast hem hield hij de deur van het damestoilet in de gaten. Al had hij niet het idee dat ze daar was. Hij zag alleen nog dames die hij naar binnen had zien gaan nadat hij haar uit het oog verloren was.
Hij haalde teleurgesteld zijn schouders op. Het was niet anders, ze was weggegaan zonder iets tegen hem te zeggen. Wat had hij ook verwacht?
Aan de overkant aan de bar zat een jongen die hem al een tijdje zat aan te staren. Die vent knikte een keer met zijn hoofd en Wout grinnikte vriendelijk terug. Wat een creep!
Hij kon maar niet bedenken waar hij de jongen van kende, maar was ook te moe om erover te piekeren.
Op het moment dat hij de buitendeur opende, kwam er een ijzig koude windvlaag de kroeg inwaaien. De dorre herfstbladeren op de deurmat vlogen even op om vervolgens weer neer te dwarrelen. Een groepje rokende jongeren stond buiten rondom een asbak te klappertanden.
Wout zette de kraag van zijn jas rechtop en wilde net naar zijn fiets lopen, toen hij haar tussen de rokers zag staan. Wat een afknapper!
Ze lachte uitbundig en wreef met haar beide handen kruislings haar armen warm. Vanuit haar ooghoeken moet ze hem hebben zien staan.
Oh jeetje, ze kwam op hem aflopen!
‘Rook jij?’ vroeg Wout, die direct daarop verbeten zijn mond hield.
‘Geweldige openingszin!’ schaterde ze.
‘Sorry, daar heb ik ook niets mee te maken. Ik had het alleen niet verwacht’, zei hij wat beschamend.
Ze keek over haar schouder en wees met haar duim naar een brunette, die net een hijs van haar sigaret nam.
‘Ben alleen even met mijn vriendin meegelopen.’
Wat een aanname. Dat was toch wel iets dat Wout op de politieschool leerde; GEEN aannames doen! Alleen omdat ze bij de rokers stond had hij haar de stempel “roker” op haar voorhoofd geplakt. ‘Kan ik het goed maken met een drankje?’
Ze knikte instemmend, ze had wel zin in een opwarmer. Spoedig werd ze omarmd door de hitte in de kroeg en een glaasje rode wijn zou daar nog een schepje bovenop doen. Ze sprak honderduit, variërend van haar werk tot de liefde voor muziek. Het enige dat Wout moest doen was ja en nee knikken. Ze was een complete waterval, maar hij vond het aller charmantst. Of het door de wijn kwam wist hij niet. Hij genoot van Stella haar aanwezigheid. Haar gezelschap vond hij zelfs zo opwindend dat hij niet meer in de gaten had dat hij nog altijd werd aangestaard door de jongeman aan de andere kant van de bar.
‘Werk je al lang voor Heinink advocatuur?’ vroeg Wout toen er even een stilte tussen hen was gevallen.
‘Drie jaar, ongeveer.’
‘Dan ken je Hennie Verwer dus ook wel.’
‘Pfff, die kerel kwam bijna elke dag! Hij had altijd wel iets te zeuren’, zei Stella.
Ze vertelde over de diefstal en dat het haar niet zou verbazen als hij het allemaal in scene had gezet, gewoon om maar iemand dwars te zitten. De arme huishoudster moest het dus ontgelden.
‘Waarom zou hij dat doen?’ fronste Wout onbegrijpend.
‘Gewoon omdat Hennie Hennie is… was bedoel ik. Die ochtend voor zijn dood kwam hij ons kantoor binnen en heeft met geen woord over de diefstal gerept. Ik hoorde erover nadat jullie waren geweest. Raar toch?’
‘Was hij die ochtend nog bij jullie? Wat deed hij er dan?’ schoot Wout rechtovereind.
Ze sloeg de laatste slok rode wijn achterover en ketste met vlakke hand op zijn bovenarm.
‘Leuk je gesproken te hebben Wout. Ik loop nog even naar mijn vriendinnen’, wees ze naar de meiden. ‘Bedankt voor het drankje.’
Nog voor hij kon antwoorden was ze van de barkruk gegleden en weggelopen.
Wat had hij verkeerd gezegd? Hij krabde zich een keer op zijn achterhoofd en vroeg zich af welke zin verkeerd was gevallen. Waarom had ze niet geantwoord op zijn laatste vraag? Ze was er zelf over begonnen. In elk geval begreep hij er geen snars van.
Hij zette zijn lege glas op de bar en zocht tussen de vele jassen zijn eigen.
Buiten was het guur en er stond een behoorlijke wind te blazen. Natuurlijk moest hij er tegenin fietsen. Zoals altijd draaide de wind zo dat hij het nooit eens in zijn rug had.



Ria opende de poort van haar krakkemikkige schutting. Al kwispelend werd ze door Roef begroet. Ze zette haar fiets tegen de schuurdeur van haar huurwoning en streek Roef even over zijn bol voordat ze naar binnen ging.
Opgelucht dat de zomer voorbij was, die waren echt een hel, trok ze de buitendeur dicht. Lekker buiten zitten zonder het opsnuiven van wietlucht en het geschreeuw van de buren was zelden mogelijk in deze wijk.
De meeste pijn had ze om haar kinderen. Wat had ze hen graag meer gegund. En betere leefomgeving, maar dat geld hadden ze niet gehad. De huur in deze volkswijk was alles wat ze kon betalen. Ploeteren moesten ze en elke cent omdraaien, ondanks dat ze werkte. Maar wat trots was ze op haar kinderen. Beiden studeerden, maar het was zeker geen geriefelijk leven. Arnoud woonde nog thuis en Susan studeerde in Eindhoven.
Vorig jaar had Johan met pensioen gekund, maar financieel was dat een nadelige keuze.
De rechtszaken tegen Hennie hadden er behoorlijk ingehakt. Niet alleen qua energie maar zeker ook financieel. Johan had er zijn levenswerk van gemaakt om Hennie maar geen gelijk te geven.
Ze had haar man altijd gesteund, maar de laatste jaren had ze de moed opgegeven. Het had tot menig discussie geleid en hun huwelijk geen goed gedaan. Die vervloekte rotcenten! Ze had Hennie vervloekt. Als hij niet zo gierig was geweest, als hij…als hij. Hij was de oorzaak van al hun problemen. Toch was ze het vechten moe. Haar vechtlust was verdwenen.
Kunnen wij Hennie niet vergeten, doen alsof hij niet bestaat had ze gevraagd. Ze wilde gewoon haar echtgenoot terug en onbezorgd kunnen leven. Genieten van hun oude dag, van de kinderen, van alles wat maar niet met Hennie te maken had. Gewoon leuke dingen doen met man en kinderen. Maar Johan, hij was zo grimmig.
‘Mijn broer laten winnen! Dat dacht ik niet. Al zal hij mijn laatste stuiver uit mijn graf moeten halen!’
Johan wilde niets horen over opgeven. Hij zat aan de keukentafel toen ze binnenkwam.
‘Je broer is dood’, zei ze zonder pardon.
‘Weet ik. Koffie?’
Ze was even uit het veld geslagen.
‘Moet je niet werken?’ vroeg hij.
Ze smeet haar handtasje op tafel en plaatste haar handen in haar zij.
‘Hoezo weet ik?’ klonk ze nogal dwingend.
‘Hoe weet jij het dan?’ kwam Johan met een wedervraag en pakte alvast een mok voor haar.
‘Op het werk. Weet je wel hoe gênant dat is?’
‘Wat?’
‘Dat ik het van hen moet horen natuurlijk!’
Hij had haar vanmorgen helemaal niets gezegd. Ze was laaiend.
‘Die advocaat van Hennie heeft mij zojuist gebeld.’
‘Hoezo? At moet die arrogante kwast van je?’
Opeens drong het tot haar door. Even sloeg ze haar hand vol ongeloof voor haar mond.
‘Laat mij raden...als enige broer ben jij erfgename?’
Johan schudde zijn hoofd.
‘Ik wil zijn rotcenten niet. Alleen mijn eigen deel.’
Dat begreep Ria, maar dat zou ook genoeg zijn om te kunnen verhuizen. Johan was Hennie niet. Integendeel! Hij zou nooit een slaatje slaan uit ellende van een ander. Zijn eerlijkheid en rechtvaardigheidsgevoel was waar ze ooit zo hard voor was gevallen. Alleen was hij toen nog plezierig geweest. De laatste jaren zag ze enkel nog een verbitterde Johan. Bijna opgelucht dat haar man met niemand meer kon bakkeleien, dat het getouwtrek om die rotcenten eindelijk was afgelopen, ging ze tegenover hem zitten.
‘Heijnink vertelde mij dat de politie mij wil spreken.’
‘Meer niet?’ blies ze over de hete koffie. ‘Waarom zou de politie jou willen spreken?’
‘Nee, je kent die man toch. Recht voor zijn raap en geen woord te veel.’
‘Wanneer ga je bellen dan?’
Hij haalde zijn schouders op. Er viel een stilte en Roef legde zijn kop op Johans schoot. In Ria’s hoofd rezen zoveel vragen. Ze staarde naar Johan die ongedwongen genoot van zijn kop koffie en de krant opensloeg. Alsof het een dag was als geen ander.
‘Weer een boot met vluchtelingen, heb je dat gelezen?’
Ria antwoordde niet. Ze fronste haar wenkbrauwen en bleef hem aanstaren. Wat een onverschilligheid. Het was anders wel zijn broer. Voor heel even schoot er een angst door haar lijf. Rare hersenkronkels. Misschien wist hij allang hoe het was gebeurd, dat zou zijn onverschilligheid verklaren. In angst om een antwoord te krijgen die ze liever niet zou horen, vroeg ze maar niets.
De achterdeur vloog open en Arnoud stapte de keuken in.
‘Heb je het gehoord?’ vroeg Ria.’ Je oom Hennie is dood.’
‘Oh’, zei Arnoud. ‘Krijgt pap dan nu eindelijk zijn centen?’
‘Die boot heeft Europa gewoon gehaald’, tikte Johan met zijn wijsvinger op het artikel. ‘Dat hoor je niet vaak hè?’
Ria schudde haar hoofd. Mannen.



Robert kon niet slapen. In het donker met opengesperde ogen lag hij te staren naar het plafond. Het luchtbed lag niet echt comfortabel, maar hij was allang blij dat hij bij Luuk mocht logeren. Onbegrijpelijk dat ze hem het huis uit had gezet. Wat had hij toch verkeerd gedaan, waarom wilde Steffi niet met hem verder?
Zijn trouwdag, het was de mooiste dag van zijn leven geweest. Ze hadden beloofd voor altijd bij elkaar te blijven, in goede en slechte tijden. Het waren mooie gedachten. Voor hem waren het nog steeds goede tijden, maar ze hadden toch voor altijd beloofd?
Steffi had een prachtige jurk geleend. Het stond haar fantastisch. Ze straalde. Geld voor een feest hadden ze niet gehad, maar wat had hij genoten. Het was hem wel duidelijk, met haar wilde hij oud worden. Nu viel zijn droom in duigen. Zomaar. Ineens.
Nadat Steffi hem de deur had gewezen had hij met hangende schouders bij de buren aangebeld. Verwonderd had Luuk hem aangekeken toen hij met zijn logeertasje voor de deur stond. Hij was veel gewend. Hij had op beroerdere plekken geslapen, maar dit had hij niet verdiend. Hij werkte hard en zorgde voor brood op de plank. Eerlijk brood maar Steffi was resoluut geweest. Ze had hem op straat gezet. Gewoon zonder pardon. Natuurlijk had hij getracht hun ruzie bij te leggen. Zoals zo vaak. Het was niet hun eerste ruzie. Toch was het dit keer anders. Alsof ze het echt meende. Hij had maar één optie; weggaan. Ze moest eerst maar eens afkoelen. Hij was geen watje, geen mietje. Morgen zou hij opnieuw met haar in gesprek gaan. Eerlijkheidshalve wist hij niet wat hij zonder Steffi moest aanvangen.
Hij had gehuild als een klein kind. Luuk had voor hem naar Gert gebeld, zijn begeleider.
Volgens Gert was het beter dat ze even uit elkaar zouden gaan. Even de rust opzoeken en dan zou Gert op een later tijdstip bemiddelen.
Robert geloofde er niet in. Niet deze keer. Hij had Steffi gezien en gehoord. Wat was ze kwaad. Hij kon maar beter een advocaat in handen nemen. Dat had hij wel vaker gehoord bij mensen die gingen scheiden.
Wel maf dat juist Luuk het voor Steffi opnam. Hij nam de schuld op zich en bood aan met Steffi te gaan praten en zijn excuses te maken.
Robert was niet achterlijk. Hij knikte en wilde er alles aan doen om zijn huwelijk te redden. Zijn vrouw was misschien een mens met handvaten, maar hij hield van haar. Toch kon een informatief gesprek met een advocaat in zijn ogen geen kwaad. Gewoon even navraag doen. Hij had geen kaas gegeten van juridische rompslomp. Daarom wilde hij zich ook indekken. Natuurlijk hoopte hij dat ze zou bekoelen en dat hij morgen weer in zijn eigen bed zou slapen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten